Communiceren

Definitie: Je wisselt boodschappen op een vlotte, begrijpelijke en heldere manier uit.

Gedragsindicatoren:

  1. Je spreekt verstaanbaar (volume, tempo, articulatie, …).
  2. Je past correcte grammatica en spelling toe.
  3. Je volgt de afspraken en huisstijl in je communicatie.
  4. Je brengt de inhoud duidelijk, helder en gestructureerd over.
  5. Je versterkt je boodschap met non-verbaal gedrag, zoals gebaren, gezichtsuitdrukkingen, …
  6. Je stemt je boodschap, taalgebruik en communicatiekanaal af op de ontvanger of doelgroep.
  7. Je controleert of de ontvanger de boodschap goed begrepen heeft.
  8. Je bevraagt of je de boodschap correct begrepen hebt. Je vraagt verduidelijking als dat niet zo is.
  9. Je kan een boodschap creatief en overtuigend overbrengen.
  10. Je luistert actief en geeft je gesprekspartner de kans om een mening of idee te vertellen. Je stelt vragen om je gesprekspartner actief te betrekken wanneer nodig.
  11. Je past gesprekstechnieken toe (stiltes, open vragen, …) en speelt in op wat anderen zeggen.
  12. Je bent alert voor het non-verbaal gedrag van anderen.
  13. Je kan complexe informatie op een verstaanbare manier overbrengen.
  14. Je bent zelfzeker en assertief bij het spreken voor een groep.
  15. Je staat stil bij de gevolgen van de manier waarop je communiceert.
  16. Je past je communicatie aan naargelang je doelstelling (vb. adviseren, overtuigen, …).
  17. Je blijft helder en correct communiceren na onverwachte onderbrekingen.
  18. Je stemt je communicatie af op de doelgroep en context om zoveel mogelijk impact te creëren.
  19. Je werkt gericht communicatiestrategieën of -plannen uit.